De fiscale kant van letselschade

Bij de afwikkeling van een letselschadezaak moet er ook gekeken worden naar de fiscale consequenties.
De Hoge Raad heeft in een ouder arrest reeds aangegeven dat de schadevergoeding aan het slachtoffer een zuivere schadevergoeding betreft, die niet onderhevig is aan een heffing in box 1. Dat geldt ook voor het verlies van arbeidsvermogen, waarmee het slachtoffer wordt gecompenseerd in verband met zijn arbeidsongeschiktheid, of het verlies van carrièremogelijkheden. De Hoge Raad gaat uit van het zogenaamde bronnenstelsel. Alle inkomsten die uit de bron arbeid afkomstig zijn worden belast. Een schadevergoeding wegens verlies van arbeidsvermogen ziet de Hoge Raad evenwel als een compensatie voor de beschadiging van de bron zelf. Langs die weg concludeert de Hoge Raad dat een schadevergoeding wegens het verlies van arbeidsvermogen dus niet onderhevig is aan een fiscale heffing. Dat wordt bij de afwikkeling overigens nog extra gegarandeerd met een belastinggarantie. In die garantie  moet de verzekeraar garanderen  dat de schadevergoeding  voor het slachtoffer netto is, en verplicht de verzekeraar zich een heffing in box 1 (zo nodig) over te nemen.
Een andere heffing betreft de vermogensrendementsheffing in box 3. Het slachtoffer teert daarmee in op de onbelaste schadevergoeding. Die fiscale schade wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, meegenomen in het eindbedrag. Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad zich  daarover uitgesproken. Hij is van mening dat deze heffing – waarbij wordt uitgegaan van een fictief rendement – in strijd komt met artikel 1 van het eerste protocol  bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het recht op ongestoord genot van eigendom c.q. vermogen), dit in combinatie met artikel 14 van het verdrag (verbod op discriminatie).
De Hoge Raad overweegt overigens dat de wetgever, die ook aan zet is, een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, en dat een bepaalde mate van “ruwheid” inherent is aan een forfaitaire regeling. Maar daarbij dient dan wel de werkelijkheid te worden benaderd (ten aanzien van het te behalen rendement zonder (veel) risico).
De Hoge Raad lijkt vervolgens vrij stellig in zijn overweging dat voor het geldende forfaitaire stelsel (gebaseerd op een fictief rendement) geen toereikende rechtvaardiging is aan te wijzen, nu de toepassing van een forfaitaire heffing die hoger is dan het werkelijk behaalde resultaat de enige uitkomst is. Indachtig deze constatering overweegt de Hoge Raad evenwel, ook wel begrijpelijk, dat het aan de wetgever is om een geschikte rechtsregel te formuleren die geen schending (meer) overlevert met fundamentele rechten.

Kortom, er is nogal wat onzekerheid omtrent de fiscale schade in box 3.
Ik merk dat verzekeraars die schade alvast proberen weg te strepen met een verwijzing naar de Hoge Raad, maar zover is het nog niet zolang de wetgever zich niet heeft uitgesproken. Het lijkt er wel naartoe te gaan dat de heffing – in deze vorm – komt te vervallen, maar het is ongewis hoe die er dan gaat uitzien. Mogelijk komt de Staat c.q. de Belastingdienst met een nieuw stelsel of een aanvulling op het bestaande stelsel, maar dat kan nog wel enige tijd gaan duren.

Dit allemaal creëert onzekerheid. Het is goed dat u zich daarvan bewust bent.
Wij opteren daarom bij de afwikkeling voor een fiscaal voorbehoud in afwachting van de nieuwe regeling of toekomstige ontwikkelingen.

Mr. Anne Janssen


Pennino Advocaten