//= get_template_directory_uri() ?>
Bij de afwikkeling van een letselschadezaak is de would-be situatie een wezenlijk punt. Wat, als het ongeval of de medische fout niet was gebeurd? Het gaat om de verwachtingen van het slachtoffer ten aanzien van beroep en inkomen. Het inkomen dat het slachtoffer misloopt dient te worden aangemerkt als schade.
Het bepalen van de would-be situatie is, met name bij jonge slachtoffers, niet eenvoudig. Het gaat immers om een situatie die nooit (meer) zal intreden omdat het ongeval dat onmogelijk heeft gemaakt.
Reeds in 1998 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan het bewijs van de “toekomst zonder ongeval” geen zware eisen mogen worden gesteld. Het komt bij de beoordeling dan ook aan op hetgeen redelijkerwijs te verwachten valt.
In een recent arrest is dit door de Hoge Raad bevestigd. Het ging om een molenaarszoon, die als gevolg van een ongeval arbeidsongeschikt was geraakt. Hij had een HBO-opleiding afgerond, maar koos ervoor het bedrijf van zijn vader over te nemen en de watermolen, die reeds 4 generaties in de familie was, te exploiteren. De financie¨le opbrengsten daarvan bleken echter gering. In de discussie omtrent de hoogte van de schade stelde de aansprakelijke verzekeraar zich op het standpunt dat er geen schade was, nu uit bedrijfseconomische rapportages was gebleken dat een rendabele exploitatie van de watermolen, ook in de situatie zonder ongeval, niet mogelijk was. Het Hof volgt dat standpunt.
De Hoge Raad komt tot een ander oordeel, en zoekt duidelijk aansluiting bij Advocaat- generaal Hartlief die had aangegeven dat het in de lijn der verwachting ligt dat een persoon binnen afzienbare tijd een normaal, bij zijn opleidingsniveau passend, inkomen kan en wil verdienen. De molenaarszoon zou zonder ongeval serieuze mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben gehad, en een switch van de molen naar iets anders hebben kunnen maken. Dat was door het ongeval niet meer mogelijk. En dus maakte de molenaarszoon terecht aanspraak op schadevergoeding.
Komt het in een letselschadezaak aan op de redelijke toekomstverwachting, dan dient deze door middel van de onderliggende feiten aannemelijk te worden gemaakt. Zoals blijkt uit de zaak van de molenaarszoon is het verstandig om daarbij meerdere opties en scenario’s te benoemen. Mijns inziens sluit dit ook het meest aan op de werkelijkheid. De toekomst laat zich immers, met of zonder ongeval, niet voorspellen.
Mr. A.P.M. Janssen
Pennino Advocaten